Antoon (Tom) Manders (Den Haag, 23 oktober 1921 – Utrecht, 26 februari 1972) was een Nederlandse tekenaar, komiek en cabaretier.
In de laatste functie werd hij met name bekend als Dorus.
Hoewel zijn geboorte officieel in de archieven staat als 24 oktober, is hij eigenlijk op 23 oktober geboren.
Zijn vader liet hem een dag later inschrijven, omdat hij voor een zondagskind geen vrije dag kreeg.
Al jong bleek zijn talent voor tekenen.
Hij volgde de ULO en daarna een driejarige avondcursus Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.
Manders was onder andere actief als reclameschilder en ontwerper van affiches.
Later ontwierp hij ook decors voor toneel en cabaretvoorstellingen.
Tot zijn vaste opdrachtgevers behoorden Theater Carré, Lou Bandy, Heintje Davids en Wim Kan. In maart 1943 werd Manders in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland gezonden, waar hij als schilder te werk werd gesteld op een klein vliegveld in de nabijheid van München.
Na een half jaar lukte het hem te ontkomen en reisde hij per trein terug naar Nederland. Door Wim Kan kwam Manders op het idee zelf cabaret te gaan doen, net als zijn oudere broer Kees.
Hoewel zijn geboorte officieel in de archieven staat als 24 oktober, is hij eigenlijk op 23 oktober geboren.
Zijn vader liet hem een dag later inschrijven, omdat hij voor een zondagskind geen vrije dag kreeg.
Al jong bleek zijn talent voor tekenen.
Hij volgde de ULO en daarna een driejarige avondcursus Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.
Manders was onder andere actief als reclameschilder en ontwerper van affiches.
Later ontwierp hij ook decors voor toneel en cabaretvoorstellingen.
Tot zijn vaste opdrachtgevers behoorden Theater Carré, Lou Bandy, Heintje Davids en Wim Kan. In maart 1943 werd Manders in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland gezonden, waar hij als schilder te werk werd gesteld op een klein vliegveld in de nabijheid van München.
Na een half jaar lukte het hem te ontkomen en reisde hij per trein terug naar Nederland. Door Wim Kan kwam Manders op het idee zelf cabaret te gaan doen, net als zijn oudere broer Kees.
Dorus: Twee Motten.
Er wonen 2 motten.
in mijn ouwe jas.
en die twee motten.
die wonen daar pas.
je raakt gewoon weg van je stuk.
als je het ziet da pril geluk.
hij vreet mijn hele jas kapot.
alleen voor haar die dot van een mot.
ik noem haar Charlotte.
en hem noem ik bas.
die dotte van motten.
in mijn ouwe jas.
Ik voelde mij eerst een beetje belaagd.
ik dacht het is net of er wat aan me knaagt.
maar toen kreeg ik die gaten in de gaten.
ik dacht nog even hoe heb ik het nauw.
maar toen begreep ik het al gauw.
ik zag twee motten in de gaten zitten knage.
ik greep meteen naar de DDT.
maar daar verwoest je zo een huwelijk mee.
en besloot meteen ik zal dat echtpaar dan maar laten.
Er wonen 2 motten.
in mijn ouwe jas.
en die twee motten.
die wonen daar pas.
je raakt gewoon weg van je stuk.
als je het ziet da pril geluk.
hij vreet mijn hele jas kapot.
alleen voor haar die dot van een mot.
ik noem haar Charlotte.
en hem noem ik bas.
die dotte van motten.
in mijn ouwe jas.
Ik ben een geboren eenzaam mens.
maar het was mij eiglijk wijze wens.
een echt verbod heb ik steeds kunne vehinderen.
En al zeggen mijn relaties tegen mij.
ah joh breng toch die jas naar de stomerij.
want dat vod dat begint al knapjes te verminderen.
maar juist zo een vagebond als ik.
die komt pas reuze in zijn schik.
met zijn ouwe jas.
en 2 motten en 10 motten kinderen.
Een familie motten.
woont er in mijn jas.
ik laat ze ravotten.
als een kleuterklas.
nauw zitten ze boven in mijn kraag.
en eten zich een volle maag.
ze vreten mijn hele jas kapot.
omdat een mot toch leven moet.
die lieve charlotte
en de mottige bas.
en die dottten van motten.
wonen in mijn jas.
Vanaf 1953 was Manders betrokken bij de inrichting en programmering van Carel Kamlags revuecafé Saint-Germain-des-Prés aan het Rembrandtplein in Amsterdam.
Manders trad daar zelf op als het typetje dat zou uitgroeien tot de zwerver Dorus.
Toen hij van de VARA de uitnodiging kreeg iets voor televisie te doen, liet hij het café nabouwen in de studio en startte een succesvol televisieprogramma dat enkele jaren te zien zou zijn.
Tussen 1956 en 1962 werkte Manders samen met organist Cor Steyn ("meneer Cor Steyn") voor het programma De Showboat.
Samen waren zij verantwoordelijk voor nummers als Twee motten, M'n volkstuintje, De crocus en de hyacint, Als ik wist dat je zou komen, Bij de marine en Figaro.
Het pand aan de Mauritsstraat 65 in Rotterdam, waar tot in 1960 de Chemicaliënhandel v/h E. Schuddebeurs NV was gevestigd, werd in 1967 tot het Cabaret Dorus omgebouwd, dat in 1970 weer moest sluiten. Nu staat er op die plaats een wooncomplex dat sinds 1 november 1985 de naam Tom Mandershof draagt.
Manders raakte in de financiële problemen toen hij probeerde Dorus-films te produceren.
In 1967 won hij een Zilveren Roos en begon een nieuwe show in zijn nieuwe theater.
Nog tijdens de bouwperiode lanceerde hij in de zomervakantie een kindermatinee, met daarin o.a. Bij Dorus op schoot.
Populair werd de scène uit zomer 1967, op 18 november uitgezonden bij de Vara-tv, met op zijn schoot het tweejarige meisje Corrina Konijnenburg, dat Poessie Mauw eindeloos blijft zingen.
Toen in 1970 de Rotterdamse club sloot, stopte ook het programma.
In 1971 kwam Dorus nog eenmaal terug op de televisie tijdens een programma met een verborgen camera, waarbij hij mensen de stuipen op het lijf joeg als wassen beeld in Madame Tussauds.
In hetzelfde jaar had hij nog een hit met In de hemel is geen bier.
Begin februari 1972 kreeg Manders een auto-ongeluk.
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat hij kanker had.
Drie weken later stierf Manders aan een hartaanval.
Hij werd gecremeerd in Crematorium Daelwijck in Utrecht.